Fluitinstrumenten en klokken
De oudste apparaten die in de breedste zin als mechanische muziekinstrumenten kunnen worden beschouwd, zijn de speelwerken van klokken. Oorspronkelijk ging het hierbij om klokkenspelen of de van psalterions afgeleide harpklokken, die vanwege de geringe veelvoud aan klanken echter slechts eenvoudige melodieën konden spelen. In de 18e eeuw konden de serinettes, ook wel „vogelorgels“ genoemd, zich in een grote populariteit verheugen. Zij werden onder andere gebruikt om kanaries het zingen aan te leren. Dit is een voorbeeld dat u in de Museum Wilhelmsbau aantreft.
Serinettes bezitten reeds alle kenmerkende onderdelen van een mechanisch muziekinstrument: een aandrijving (handzwengel), een muziekdrager (trommel met pinnen) en de klankmakers (fluiten). De handzwengel drijft zowel de wals alsook het muziekwerk aan. Het aftasten van de trommel met pinnen vindt plaats middels kleine hendels die met een ventiel zijn verbonden. Als een hendel door een pin wordt opgetild, opent het ventiel en kan de in het muziekwerk geperste lucht in de bijbehorende fluit stromen.
De verfijning van dit functionele principe leidde tenslotte tot de fluitklokken, waarin naast het uurwerk ook een fluitwerk werd ingebouwd. Als aandrijving dienen de gewichten van de klok. Door de verbetering van de trommels met pinnen en de aftastmechanieken konden de melodieën telkens perfecter worden weergegeven. Dit leidde ertoe dat zelfs beroemde componisten zoals Mozart, Haydn, Händel of Beethoven muziekstukken speciaal voor fluitklokken componeerden. De waardevolste meesterwerken bevonden zich in de paleizen van de keizer en de koningen. Zo waren bijvoorbeeld Frederik de Grote en Napoleon enthousiaste verzamelaars van fluitklokken. Ook in de Wilhelmsbau is deze vroege vorm van de muziekautomaat vertegenwoordigd. De afbeelding op de naastgelegen pagina gunt u een blik in het klokkenkabinet, waarin talrijke waardevolle originelen zijn uitgestald.